Corona

Uitgesproken op zondag 6 september door Hans van Dartel.

Het zijn vreemde tijden waarin we leven. En dan doel ik niet meteen op de herfst die met zachte kleuren en wat regen ons weemoedig stemmen kan. Zeker, ook al voelen we hoe de zomer ons verlaat, ook al zien we de dagen sneller korter worden dan we denken, is het dit jaar niet de herfst die ons herinnert aan de vergankelijkheid van ons leven. Het zijn andere gebeurtenissen die onze aandacht vragen. Zoals de coronacrisis waar we nu al zolang in verkeren dat ze langzamerhand een chronisch karakter krijgt. Die crisis maakt ontegenzeggelijk duidelijk hoe ongelooflijk kwetsbaar we eigenlijk zijn. En dat onze ideeën van maakbaarheid van het leven en beheersing van de natuur voor een deel gebaseerd zijn op illusies en fantasieën. Natuurlijk, we hopen dat techniek en wetenschap ons verder brengen. In de meesten van ons leeft een stil verlangen dat er snel een vaccin zal zijn dat ons weer vrij maakt van de ziekte en de angst. Intussen kunnen we er niet aan voorbijgaan dat ons leven minder maakbaar en beheersbaar is als we zouden willen. Zolang het vaccin er niet is, zijn we aangewezen op andere methoden om het leven weer in de greep te krijgen. Methoden die ons oproepen om vooral sociaal te zijn en solidair. Om echt naar elkaar om te kijken en zo het leven te verdragen.

‘Alleen samen krijgen we corona onder controle’. Zo horen we sinds maart met regelmaat. De grote borden op de snelweg die normaliter op files wijzen, zeggen hetzelfde: samen tegen corona. Maar met hoeveel nadruk we ook worden opgeroepen om het samen te doen, met het vorderen van de tijd wordt ook duidelijk dat er barsten komen in dat sociale en dat de gevraagde solidariteit onder druk komt te staan. Zo worden in columns en praatprogramma’s ouderen en jongeren als categorieën uit elkaar gehaald en tegenover elkaar geplaatst. Jongeren worden opgeroepen om meer oog te hebben voor de belangen van ouderen. Ook al hebben ze zelf weinig tot geen last van het virus.  Ouderen die grotere risico’s lopen zouden met het oog op hun eigen kwetsbaarheid meer binnen moeten blijven. Om zo jongeren meer vrijheid te gunnen. Zo verplaatst het probleem zich van het omgaan met de ziekte, naar het omgaan met de vrijheid die men elkaar gunt. Of niet. Beschuldigingen van egoïsme vliegen soms over en weer. Het idee dat we het samen moeten doen lijkt te versplinteren tot een onhoudbaar ideaal.

Gelukkig zijn er ook andere verhalen: blijken van steun over en weer, van zorg, van elkaar weten te bemoedigen. Van echt aandacht blijven houden voor de vragen van een ander. De vraag is nu: hoe zou je dat kunnen versterken? Dat sociale van omzien naar elkaar? In een ideale gemeenschap, begrijp ik vandaag uit de Bijbelverhalen, hebben mensen echt oog voor elkaar. In zo’n gemeenschap laten ze zich ook wat door elkaar gezeggen. Staan ze ook in die zin open voor elkaar. In een individualistische samenleving als de onze, is dat niet eenvoudig. Want wie ben ik om iets over een ander te zeggen?  En wie is die ander dat hij mij kan vertellen wat ik zou moeten doen? Of wat ik fout heb gedaan?

Gemeenschap bouw je pas op, begrijp ik uit het evangelie als je bereid bent om over en weer iets van elkaar aan te nemen. Om ook kritiek te accepteren. Dat vraagt denk ik dat je jezelf niet groter maakt dan je bent. Dat je beseft dat je op een of andere manier altijd afhankelijk bent en blijft van elkaar. Tja, dat valt niet mee. Ik weet niet hoe u dat ervaart maar toen ik van de week in een winkel was, bij de kassa, stond er vlak achter me iemand op veel minder dan een meter afstand, laat staan anderhalve. Ik heb er dan moeite mee om er iets van te zeggen. Laat iemand zich wel wat gezeggen, vraag ik me dan af? Moet ik niet rekenen op een grauw of een snauw? Maar ja hoe reageer ik zelf, als ik aangesproken word. Heb ik dan ook niet zoiets van waar bemoeit u zich mee?  

Gemeenschap opbouwen, is een moeizaam gebeuren. Het gaat niet vanzelf. We kunnen elkaar de maat niet nemen, maar worden wel verondersteld open te zijn naar elkaar met betrekking tot wat we niet goed doen. Dat kan pas echt als we aannemen dat ons leven niet alleen mijn leven is, maar dat het altijd gebonden is aan dat van anderen. Dat vraagt een zekere bescheidenheid. Om niet op voorhand op je strepen te gaan staan. Die strepen gelden niet in een gemeenschap die wordt opgebouwd in een besef van diepe verbondenheid. In die lijn moest ik van de week ook denken aan kardinaal Ad Simonis die los van zijn ideeën naar mijn overtuiging steeds getracht heeft vanuit die idee van onderlinge verbondenheid de kerk op te bouwen. Zoals Paulus in de tweede lezing schrijft: zorg dat uw enige schuld de onderlinge liefde is. Pas tegen de  achtergrond van zo’n diepe verbondenheid, wordt de opbouw van gemeenschap mogelijk. En is er steeds de troost dat ons getob en gezwoeg om die gemeenschap op te bouwen ons uit eindelijk ook verbindt met elkaar, en met degene die groter is dan wijzelf. Want waar er twee of drie in mijn naam bijeen zijn, lees ik in het evangelie, daar ben ik in hun midden. Laat dat ons sterken in deze vreemde tijden.